Indrukwekkendste
Het is op zich misschien maar een kleine jeugdherinnering. Maar op mij, als een jongen van een jaar of zes, maakt het toch grote indruk. Hooge Mierde is dan net bevrijd. Overal lopen Engelse soldaten rond, van wie we kwatta’s [chocoladerepen] krijgen. En dan hangt er op een morgen bij de Bijenkorf ineens een pop aan de lantaarnpaal, met een strop rond zijn nek. Ik neem aan dat het Hitler voor moet stellen.
Zoals gezegd, zomaar een kleine gebeurtenis, maar het beeld is me altijd voor ogen gebleven.
Geinigste
Bij ons in de buurt wonen ‘de Luthersmannen’. [Dat zijn de vier kinderen van Jan van de Luther (van den Borne), twee zonen en twee dochters. Ze zijn alle vier altijd vrijgezel gebleven. En altijd zijn ze samen bij elkaar blijven wonen, op het laatst in de Hoogstraat. Het zijn dan al wat oudere mensen.]
Op een gegeven avond horen ze wat tikken en ze kunnen het niet thuisbrengen. Piet of Bert (dat weet ik niet meer) komt naar buiten om te zien wat er aan de hand is. Niets te bespeuren. En ook niets meer te horen.
Maar amper is hij weer binnen, of het getik begint weer. Wat is dat dan toch? Wéér op onderzoek uit…
Om een lang verhaal kort te maken: dat zijn wij. We hebben een klein keitje opgehangen voor hun raam, aan een stopnaald in het kozijn. Aan dat steentje hebben we een vliegertouwtje vastgemaakt, tot in de sloot voor het huis. Daarin hebben wij ons verstopt. Elke keer als wij aan dat touwtje trekken, slingert dat steentje tegen de ruit…
In die tijd heeft elke boer nog een ‘transport’. [Dat is een zware fiets met voorop een bak waarop vier melkkannen passen.] ’s Zomers, als de koeien ergens in de wei staan, moeten de boeren daar ter plekke gaan melken. Met die transport nemen ze de melk dan telkens mee naar huis. ’s Winters staat dat ding ergens werkeloos opgeborgen, bij onze buurman Toon van Cuppe [van Gisbergen] in de schuur achter zijn huis.
Toon gaat op een avond zijn paard nog wat voeren en hoort dan een raar rammeltje in zijn schuur. Hij erheen om polshoogte te nemen.
Eigenlijk hetzelfde geintje. Alleen deze keer hebben we ons touwtje vastgebonden aan de bel op zijn transport…
Gezelligste
Op mooie zomeravonden staan onze buren heel vaak bij elkaar op straat wat te kletsen. De Lange Kees [van Gisbergen] is er dan bij, Pietje Rens, Lau Rens, onze vader. Sooike (van Loon) ook en d’n ouwe Sooi. Zo een heel clubje bij elkaar, allemaal een sigaar in de mond. Sterke verhalen, grapjes, discussies over politiek of over voetbal. Altijd heel leuk!
En wij als jonge mannen staan er dan ook bij. En we steken er links en rechts soms nog iets van op ook.
Uitdagendste
Het plan ontstaat zo maar onder een potje bier met onze kameradengroep: Wat als we volgende week zaterdag en zondag eens even op en neer naar Scherpenheuvel gaan? Te voet!
En ja… helemaal ongetraind. Maar we zijn dan nog jong, vooraan in de twintig, en we hebben natuurlijk best wel een redelijke conditie. Vinden we zelf althans. Van de andere kant: het is niet echt naast de deur, tussen de 55 en 57 km. En dan de volgende dag ook nog terug.
Die zaterdag vertrekken we met een man of vijf, ’s morgens in alle vroegte, rond 4 uur. Via Arendonk, Retie, Geel, en zo verder. Dus gewoon over de dorpen, niet eens de aller kortste route ergens door de bossen of het veld. Want we moeten onderweg wel geregeld even aan kunnen leggen voor wat eten en drinken. En om even te kunnen rusten.
De heenweg geeft eigenlijk niet veel problemen. Rond een uur of 7 komen we in Scherpenheuvel aan. Goed eten, nog even een pilsje en dan te bed in een of ander hotelletje.
De volgende morgen gaan we naar de eerste Mis, in de basiliek. Maar ja, voor een echte bedevaart is dat niet goed genoeg. Dus gaan we daarna ook nog naar een Mis in de Mariakerk. Nog even vlug wat eten en weer terug op pad. Laat weg natuurlijk, maar het is ergens eind mei of al in juni, dus op het langst van de dagen. Geen probleem.
Die terugweg gaat een stuk moeizamer. Het wordt op den duur buitengewoon taai. Als we ergens even gezeten hebben, kunnen we amper nog overeind komen. En voetje voor voetje strompelen we dan als oude mannekes het café uit. Iedereen overal blaren. Maar na een kwartiertje of zo gaat het dan wel weer een beetje. En zo komen we dus toch thuis, al laat in de avond. Recht het café in, bij De Schipper. Maar je bent zó ongenadig moe, dat heeft daar toch niet lang meer geduurd. Het bed in en ’s anderendaags weer gewoon gaan werken. Ik heb er nog wel een week lang last van gehad: zere voeten, stijve benen. Maar we zijn in Hooge Mierde wel even ‘d’n Bram’, dat we zoiets ‘onmogelijks’ gepresteerd hebben.
Voor eeuwig en altijd bekeerd dus? Nee hoor! We hebben het nóg een keer gedaan. Voor Toon van ome Rie [van den Borne] loopt dat niet helemaal goed af. Hij krijgt onderweg zo’n verschrikkelijke dorst dat hij een paar keer wat drinkt uit een drinkbak voor koeien. Dat blijkt geen goed idee te zijn. Hij wordt gruwelijk ziek, niet meer bekwaam om nog te lopen. We zijn dan ergens tussen Geel en Retie, meen ik. We moeten dan naar huis bellen en zijn ouwelui zijn hem met de auto op komen halen.
Alle goeie dingen in drieën, zeggen we dan. Maar intussen zijn bij deze en gene de herinneringen aan de pijn en de ellende kennelijk toch te sterk geworden. Die derde keer is er nooit meer van gekomen.
Lekkerste
Kersen jatten, je tegoed doen aan iemands pruimenboom, of zelfs op een bruiloft een stuk taart weg proberen te bietsen, het is in onze tijd geen diefstal. Het is meer een sport voor jongemannen, eigenlijk zelfs een soort traditie. Dat moet je wel weten, anders kun je het volgende verhaal niet goed plaatsen.
Reusel kermis. Toon van ome Rie en ik hebben afgesproken dat we op de terugweg bij Door van de Paachter [aan de Hooge Mierdseweg] op de koffie gaan. Daar is nogal wat vrouwvolk in huis. Knappe meiden ook. En Toon heeft een hele tijd staan dansen met een van die dochters. Vandaar.
Maar als we daar aan komen, zit de keet al ram vol. We mogen er niet meer in van Door. Enigszins verongelijkt druipen we af.
Dan zien we dat het kelderraampje op een kiertje staat. Daar klim ik naar binnen en we nemen, als een soort zoete wraak, vlug al het lekkers mee dat we daar kunnen vinden. Gebak, wat vleeswaren, dat soort dingen. En dan er vlug tussenuit, voordat we betrapt worden.
Onderweg hebben we misschien wel ergens iets laten vallen. En we zullen ongetwijfeld ook wel een keer een korstje weggegooid hebben. Logisch, we hebben nog zoveel meer, dat veel lekkerder is.
De volgende dag wordt er in Reusel veel over gesproken. En die verhalen worden groter en groter, alsof die hele kelder leeg geroofd is. En ook in Hooge Mierde heeft iedereen het erover. Volgens ome Bert “ligt er overal eten langs de weg, van de ene Paachter tot aan de andere Paachter” [van de Reuselse tot aan de Hooge Mierdse]. Maar ja, als er overdreven moet worden, dan staat ome Bert [Bertje van Christe] gewoonlijk niet achteraan in de rij.
Maar al met al wordt het zó opgeblazen dat wij er toch maar wijselijk onze mond over houden. We hebben het nooit tegen iemand verteld. Ja, pas veel later, dan wel natuurlijk.
Op de foto hieronder enkele kameraden van Fons:
Toon van Rieë, Fons zelf, Bert van Gusta’s (van den Borne) en Albert van Jan Voerman (ook Van den Borne).
Niet op de foto staan: Hein Kuyken en Tinus Merkx. Zij zijn er bij die Scherpenheuvel-exercities ook bij.
Zelf meedoen aan De Superlatieven van...? Leuk toch!
Klik hier
Eerdere afleveringen lezen van De Superlatieven van...? Klik op:
Bert van den Hout
Janneke van den Borne
Lenny van der Mierden
Wilfred Meulenbroeks
Gijs Bartels
Martien Vosters
Jeroen van den Borne