In het gildenwezen draagt een hoofdman niet het spreekwoordelijke stokje over aan zijn opvolger maar de spies. Dat is namelijk het teken van zijn waardigheid. Jos heeft het Hooge Mierdse gilde sinds 1989 geleid. Nu is het de beurt aan een ander. De gildenbroeders en –zusters bedanken hem met een fraai beeldje van een gildenhoofdman. En hij wordt gewaardeerd met de titel ere-hoofdman.
Humor is een sterke eigenschap van Jos, net zoals het gemak waarmee hij met iedereen kan buurten.
Jos, hoe kijk je terug op die 33 jaar?
Ik heb er alleen maar van genoten. Het is altijd heel soepel gelopen. Als hoofdman probeer je een beetje te proeven wat de leden willen, en dat probeer je dan voor elkaar te krijgen. In die zin heb ik me ook geen leider gevoeld, maar gewoon een gildenbroeder als alle anderen. Alleen is het dan wel mede mijn taak, samen met de rest van de overheid, om de wensen die bij de leden leven zo goed mogelijk in te vullen.
Hoe ben je hoofdman geworden?
Ik heb het destijds overgenomen van “boerke” Merkx. Ik ben dan al 14 jaar Eerste Deken, zeg maar vicevoorzitter. Bertje Merkx laat, zeker op het laatst, in de praktijk al best veel aan mij over, zeker het leiden van ledenvergaderingen en dergelijke. “Goeden avond allemaal”, zegt hij dan “en ik geef het woord aan Jos.” Dus de overgang is niet zo groot geweest.
Wat zijn de hoogtepunten van die 33 jaar geweest?
Hoogtepunten, hoogtepunten? Ik heb een berg mooie herinneringen, maar echt heel bijzondere dingen zijn er eigenlijk nooit gebeurd. De gewone dingen die bij het gildenleven horen zijn eigenlijk al mooi genoeg. De sfeer, de grote gildendagen met veertig, vijftig gildes bij elkaar, de teerdagen, de andere activiteiten.
Maar er steekt toch wel iets boven het maaiveld uit?
Ja, zoveel eigenlijk. Maar dat zijn toch dingen die er min of meer gewoon bij horen.
Ik herinner me een bijzonder voorvalletje tijdens het koning schieten van 1993. Voordat de eigenlijke wedstrijd begint, moeten de pastoor, de burgemeester en ik als hoofdman volgens de traditie de boom ‘bevrijden’. Gewoon door om de beurt een keer op de vogel te schieten. Maar burgemeester Verheijden knalt die vogel meteen middendoor. Er blijft geen splinter meer aan de paal hangen. “Dat kost je een vatje, Ivanhoe!”, zeg ik tegen hem. Hebben we een andere vogel moeten pakken en opnieuw moeten beginnen. Voor zover ik weet is zoiets ook bij andere gildes nooit eerder gebeurd. Die eerste vogel klemde een beetje bij het erop zetten. Daar is een hamer aan te pas gekomen. Waarschijnlijk is hij toen al gespleten. Vandaar.
Ik ben geen bijzondere schutter. In al die jaren heb ik op gildenfeesten maar twee keer een prijsje gewonnen, een achtste plaats of zo. Maar tijdens een andere wedstrijd kom ik voor mijn doen een keer wat beter uit de verf. In die tijd kent het gilde nog vaak vleesprijzen. Ik zeg: “Het kan me niet schelen wat voor prijs ik krijg, als het maar een grote is.” Dat heb ik geweten! De schietcommissie is toen speciaal voor mij nog gauw even iets gaan regelen: een complete varkenskop. Daar heeft ons Truus ’s anderendaags zult van gemaakt.
Ook ons onderkomen, de Voltreffer, is ook zo’n voorbeeld. Tot 1990 hebben we niets. Eén van onze leden, Jan Meulenbroeks (van Cope), neemt meestal zijn caravan mee naar onze schietwedstrijden. En iemand anders zet dan koffie. In 1990 krijgen we eindelijk toestemming van de gemeente om een eigen onderkomen te plaatsen. Het wordt het oude, houten kantoor van aannemer Wout Rens. Hij heeft gebouwtje, dat eigenlijk uit losse elementen bestaat, eerder ook al tweedehands gekocht.
Goedkoop, maar wel ‘ouwe timmer’ natuurlijk. En dat ding staat daar onder die heg. Altijd nat. Elf jaar later, in 2001, kunnen we in Oirschot een metalen kantoorunit kopen. Dat is nu nog steeds onze “Voltreffer”. Maar we hebben hem wel ooit moeten verplaatsten, toen met de herindeling van het sportveld. De gemeente heeft daar allemaal moeilijke plannen voor. Maar wij hebben aangeboden om het zelf te doen. In vijf kwartier is het gepiept, gewoon met een geritselde kraan en een oplegger. We hebben hem toen gewoon opgepakt en er zelfs de meubels in laten staan.
Het gilde van Nieuw-Dijk, waar Ivo van ons Anja lid van is, heeft in 2011 het wereldrecord vendelen georganiseerd. Als hij er de eerste keer over vertelt, zeg ik: “Dan heb je meteen de eerste aanmelding!” Dat wil ik namelijk per se meemaken. Ik ben hier in Hooge Mierde ooit als vendelier begonnen. Ik kan best nog wel enkele figuren zwaaien met zo’n vlag.
Dat is een geweldig mooie happening geworden. We hebben daar met 1130 man tegelijk staan zwaaien. Dus ja, ik heb nog steeds een wereldrecord op mijn naam staan.
Het klinkt misschien een beetje raar, maar de begrafenissen van gildeleden heb ik ook altijd bijzondere hoogtepunten gevonden. Elke keer weer indrukwekkend zo’n uitvaart met gilde-eer. Wij komen dan vlak voordat de dienst begint ‘met vliegend vaandel en slaande trom‘ de kerk binnen. Ik leg de hoofdmanspeer op de kist. De consecratie is met tromgeroffel en neigende vaandels. En tenslotte de laatste groet, waarbij de vaandrig het moedervaandel langzaam laat zakken op de kist. Zo drukken we dan ons respect voor de overledene uit.
Naderhand horen we altijd van de families dat het zo mooi, waardig en indrukwekkend geweest is.
Is er ook iets waar je spijt van hebt?
Nee, niet echt. Niet dat alles allemaal even perfect gegaan is, natuurlijk. Maar in grote lijnen: nee!
Er is wel iets wat ik jammer vind: ik heb altijd graag een keer koning willen worden. Maar bij ons is het de regel dat de hoofdman niet mee mag schieten. En dat heb je dan te respecteren. Nu is het te laat. De volgende keer koning schieten is pas over drie jaar. Dan ben ik al bijna 79.